Show Menu
Cheatography

Ontwikkelingspsychologie en psychopathologie Cheat Sheet by

Verschillende stoornissen volgens de DSM-5 met behandeling, prevalentie, verloop, genderverschillen, risico- en beschermingsfactoren en etiologie

Middel­eng­ebruik (SUD)

Preval­entie:
Diagnose:
Toetsing:
Behand­eling:
Etiologie:
Gateway hypothese: van mildere drugs steeds overgaan naar heftigere drugs
versch­illende middelen, versch­illende preval­enties
Catego­rieën: beperkte controle, sociale beperking, gevaarlijk gebruik, farmac­olo­gische symptomen (toler­antie, afkick­ver­sch­ijn­selen)
Cognit­ieve, gedrags- en fysiol­ogische symptomen die aangeven dat een persoon: een middel blijft gebruiken ondanks problemen met het middel
Niet echt een behand­eling die werkt, doordat veel mensen weer terugv­allen in hun oude gewoontes
genen en erfeli­jkheid
common liability to addiction model: veel factoren dragen bij aan gebruik
meer mannen, hebben ook meer risico­fac­toren, fysieke ziektes op hoger niveau van bloots­telling aan alcohol, later geinto­xic­eerd; social­iseren met mannen. Bij vrouwen is het geïnit­ieerd door familie, partners of lovers
hevigheid: -Mild: 2-3 symptoms -Moderate: 4-5 symptoms -Severe: 6+ symptoms
volledige toetsing van psycho­logisch functi­oneren vereist
kijken naar individu: kijken naar ouders; educatie geven op school over middel­eng­ebruik
fysiol­ogische factor­en:­kle­inere hersenen en vermin­der­dec­ort­ische dikheid in regio's gelinkt aan beloning en motivatie
Tolera­ntie: centraal zenuws­telsel gradueel minder reactief op stimulatie door bepaalde drugs -> steeds hogere doses nodig voor zelfde effecten
   
onderl­iggende persoo­nli­jkheid en comorbide psycho­pat­hol­ogieën
 
famili­efa­ctoren: bloots­tel­ling, verwac­htingen van ouders (verwa­chten niet → geen controle → geen besche­rmende factoren), gezins­str­uctuur (veel stress, veel contact met slechte leefti­jds­gen­oten), opvoed­stijl (autor­itair: minder snel gebruiken)
Afkick­ver­sch­ijn­selen: schade­lijke fysieke en psycho­log­ische effecten veroor­zaakt door vermin­dering of stopze­tting van middel­eno­pname

Hechti­ngs­tijlen

secure attach­ment: de verzorger reageert sensitief, consistent en gepast op de fysieke, emotionele en sociale behoeften van het kind. Diepge­wor­telde gevoel van security and safety. reacties zijn voorsp­elbaar en betrou­wbaar → kind weet wat het kan verwachten gaan omgeving verkennen
resist­ant­/am­biv­alent attach­ment: verzorger reageert vaak incons­istent en onvoor­spe­lbaar op de fysieke, emotionele en sociale behoeften van het kind. kind in de war → reageren zelf ook incons­istent op situaties. Basisg­evoel van onveil­igheid en onzeke­rheid. Kind weet niet of die waardig is voor zorg of om van gehouden te worden
avoidant attach­ment: De verzorger reageert vaak met ontoer­eikend, opdrin­gerig of overdreven contro­lerende zorg voor de fysieke, emotionele en sociale behoeften van het kind, psycho­logisch onbesc­hik­baar. ouders reageren onvold­oende op de gevoelens van het kind, kind is afstan­delijk, vaak zijn het onzekere kinderen die het gevoel hebben dat ze aandac­ht/zorg niet waard zijn
disorg­anized attach­ment: De verzorger wordt als beangs­tigend, angstig of kwaada­ardig ervaren. Verzorger is een bron van comfort en een bron van angst. Kind is angstig, maar in extremere mate dan de eerdere hechti­ngs­stijlen bv huisho­udelijk geweld. Reactie is vaak tegens­tri­jdig: kan elke keer anders reageren kind echt bang van de ouder

Modellen

Dimens­ionele modellen van psycho­pat­hol­ogie: benadr­ukken manieren waarop typische gevoelens, gedachten en gedrag gradueel meer serieuze problemen worden; geen scherpe onders­che­iding tussen aanpassing en ongepa­stheid; ook wel contin­u/k­wan­tit­atief
Catego­rische modellen van psycho­pat­hol­ogie: benadr­ukken discrete en kwalit­atieve versch­illen in indivi­duele patronen van emotie, cognitie en gedrag; duidelijke onders­che­iding wat normaal is en wat niet; ook wel discon­tin­u/k­wal­itatief
Fysiol­ogische modellen: benadr­ukken rol van genetics, biolog­ische invloeden en chemische prosessen (fysio­log­ische basis van psycho­log­ische processen
pruning: compet­itieve verlies van synapsen - gebruik het of verlies het. Minder, maar sterkere en snellere paden. Ervari­ngs­afh­ank­elijke plasti­citeit. Diathese: fysiol­ogische kwetsb­aar­heden, Stress: fysiol­ogisch of omgeving
Passieve correl­aties: kinderen bloots­gesteld aan versch­illende omgevingen gegeven door genetisch gerela­teerde ouders. Actieve correl­aties: kinderen selecteren of creëren eigen omgeving als functie van genetische achter­grond. Evocatieve correl­atie: kinderen ervaren versch­illende reacties op genetisch beïnvloede emoties of gedrag­ingen
Psycho­dyn­amisch model: huidig onderzoek benadrukt 1) onbewuste cognitieve affectieve en motiva­tional processen, 2) mentale repres­ent­aties van zelf, ander en relaties, 3) beteke­nis­volheid van indivi­duele ervari­ngen, 4) ontwik­kel­ing­spe­rsp­ectief focust op origin van (a)typ­ische persoo­nli­jkheid in vroege kindertijd en constante verand­ering psycho­log­ische uitdag­ingen
Gedrags- en cognitieve model: gedrag­smo­dellen: oriëntatie naar buiten, focus op indivi­dueel observ­eerbaar gedrag binnen specifieke omgeving; Cognitieve modellen: focus op compon­enten en processen van mind en mentale ontwik­keling
Cognitieve gedrag­sth­erapie: manage van problemen door de manier te veranderen waarop iemand denkt en gedraagt
Humani­stisch model: benadrukt persoo­nlijke beteke­nis­volle ervari­ngen, aangeboren motivaties voor gezonde groei en kinds purposeful creatie van zelf
contrast met psycho­dyn­amisch model: bewuste vs onbewuste, positieve vs negatieve menselijke eigens­chappen
psycho­pat­hol­ogie: interf­ere­nti­e/o­nde­rdr­ukking van deze behoefte
Famili­emodel: famili­edy­nam­ieken van gezin begrijpen; invloed van ouders duidelijk en krachtig
Psycho­log­ische modellen (psych­ody­nam­isch, cognit­ief­-ge­drag, humani­stisch en familie): benadr­ukken interp­ers­oonlijk en intrap­ers­oon­lijke factoren in ontwik­keling, verloop en behand­eling van psycho­pat­hologie
gedeelde en ongedeelde omgeving, focus op kind binnen famili­ese­tting
Sociaa­lcu­ltureel model: benadrukt belang­rij­kheid van sociale context inclusief geslacht, ras, etniciteit en socioe­con­omische status in ontwik­keling, verloop en behand­eling van psycho­pat­hologie
aannames: 1) kinderen ontwik­kelen binnen sociale arrang­ements van gegeven moment. 2) deze arrang­ements veranderen door gebeur­ten­issen en trends. 3) ontwik­kelende individuen veranderen geschi­edenis. 4) culturen geven betekenis aan manieren van ontwik­kelen
cultuur grote invloed op ontwik­keling; geboor­tec­ohort; geslacht, etniciteit en socioe­con­omische status; ecolog­ische modellen (versc­hil­lende systemen: meso, exo, macro and chrono)

Autisme

Preval­entie: 1-2%; Over het algemeen 20-25% vrouwen (door genen, symptomen, compen­satie en klinische bias)
Diagnose: A. Deficits in social commun­ication and social intera­ction, including: •Social emotional recipr­ocity •Nonverbal commun­ication •Relat­ion­ships B. Restri­cted, repetitive behavior and interests (>2): •Stere­otypic or repetitive behavior •Insis­tence on sameness •High restri­cted, fixated interest •Hyper- or hypo respon­siv­eness
Toetsing: •Autism Diagnostic Interview (ADI) •Autism Diagnostic Observ­ation Scale (ADOS)
Behand­eling: focus op individu en omgeving. Zorg op maat. Vroege interv­enties verbeteren cognitieve en sociale functi­oneren, maar 'genezen' het niet
Etiologie: genen x omgeving
joint attention: capaciteit om eigen visuele aandacht te coördi­nderen net aandacht voor ander persoon
Rond 70% normale intell­igentie en 30% regressie (verlies van skills)
laten meer negatieve emoties zien en minder goed geregu­leerde emoties
 
Psycho­-ed­ucatie
erfeli­jkheid van autisme is hoog
affectieve sociale compet­entie: coördi­natie van sociale capaci­teiten om emoties te ervaren, zenden van emotionele berichten naar anderen en lezen van emotionele berichten van anderen
 
ouderi­nte­rview, checkl­ists, rating scales en observ­aties
 
Gedrag­sth­erapie:
Neurob­iol­ogische verkla­ringen: abnormale hersen­groei, te veel groei in vroege ontwik­keling, groter hoofdo­mvang. Neuroc­hem­isch: neurot­ran­smi­tter: seroto­nine, oxytocine, beloni­ngs­sys­teem, excita­tie­/in­hibitie balans. Neuroa­nat­omisch: minder neuronen in limbisch systeem; atypische activiteit in specifieke regio's tijdens het waarnemen van gezichten, emoties en spraak (meer onderzoek naar real-time nodig)
echolalia: ongepaste of niet -commu­nic­atieve herhaling van woorden of zinnen
 
symptomen moeten in vroege kindertijd zichtbaar zijn
 
Medicatie: gericht op comorbide proble­matiek
Psycho­log­ische verkla­ringen: - Centrale cohere­ntie: natuur­lijke neiging om connecties tussen stimuli te zien (zwak: focus op detail, sterk: focus op geheel) -executive functions: Cognitive functions that regulate goal directed behavior; Mental flexib­ility; Planning; Working memory; Inhibi­tion; Initiative -emotional competence -theory of mind
folk physics: interesse in hoe dingen werken; folk psycho­logy: interesse in hoe mensen werken

Attention Defici­t/H­ype­ractive Disorder (ADHD)

Preval­entie: 5.2-6.5% in kinder­tijd; in volwas­sen­tijd: 2.5-3.4%
Diagnose:
Toetsing:
Behand­eling:
Etiologie:
Comorb­idi­teit: in kindertijd met ODD/CD, in volwas­sentijd SUD/in­ter­nal­ise­rende stoorn­issen
Twee-f­actor model ADHD: predom­inante hypera­cti­vit­eit­/im­pul­siv­iteit moeili­jkheden of predom­inante inatte­ntieve moeili­jkheden of gecomb­ineerde moeili­jkheden
35% 'hersteld'
symptomen: 6 of meer
diagno­stisch interview (altijd): kind, ouder en leerkracht
medicatie (ritaline, adderall, cylert) + psycho­sociale behand­elingen meeste onders­teuning
genetisch component: 76%, veel genen met weinig impact (= polygenic model). 71% verklaard inatte­ntie, 73% verklaard hypera­cti­vit­eit­/im­pul­siv­iteit
ODD, CD, mood + anxiety disorders, leerst­oor­nissen en andere leerst­oor­nissen; middel­eng­ebr­uik­sto­ornis
Barkley’s Inhibition hypoth­esis: Should explain the various cognitive problems
Meer jongens dan meisjes, in volwas­sentijd neemt het af van 80% naar 50%
leefti­jds­cri­terium: <12 jaar
vragen­lijsten (meestal): ouders en leerkracht
psycho­sociale behand­eling: behavioral parent training; cognitieve gedrag­sin­ter­venties voor kinderen, gedrags geörie­nteerde peer interv­enties; social skill training; summer programs
fysiol­ogische factor­en:­kle­inere hersenen en vermin­der­dec­ort­ische dikheid in regio's gelinkt aan beloning en motivatie
 
Motivation model: Delay aversion
 
Contex­tcr­ite­rium: 2 of meer
observ­aties (regel­matig): school (Soms) of speelo­bse­rvaties (komt meer voor)
school interv­entie: minder afleiding, geschreven + orale instru­ctie, visuele hulpmi­ddelen + reminders; behavior contin­gency models = beloni­ngs­pro­gra­mma's, punten­systeem + time-outs
psycho­log­ische factoren: zwakten op meerdere aspecten Executive functi­oning (vooral heet)
 
DA hypoth­esis: Stimulant effects Polymo­rphism (DA transp­orter)
 
Limita­tie­cri­terium: hinder
neurop­syc­hol­ogische toetsing: intell­igentie (regel­matig); continue prestatie taak (soms)
interv­entie voor volwas­senen: medicatie + therap­eutic emphasis on life-m­ana­gement skills
familie + omgevi­ngs­fac­toren: dragen niet alleen bij aan ADHD, maar ook aan behoud en vererg­ering. Prenatale risico­fac­toren (alcohol, roken, stress); geboor­tec­omp­lic­aties; vroeg geboor­te/laag geboor­teg­ewicht; bloots­telling aan zware metalen; extreme verwaa­rlozing vroeg in leven
 
Cognitive energetic model (Serge­ant): Lower arousal
 
Andere stoornis criterium: symptomen kunnen niet verklaard worden door andere stoorn­issen
Fysieke toetsing (soms): uitsluiten fysieke oorzaken, contra­-in­dic­aties farmac­olo­gische behand­eling
 
Endoph­eno­types: dat het erfelijk moet zijn, co-seg­regatie (erfelijk) moet zijn met een psychi­atr­ische ziekte, maar toch aanwezig moet zijn, zelfs als de ziekte niet (d.w.z. onafha­nkelijk van de staat) is, en vaker moet worden gevonden bij niet-g­etr­offen famili­eleden dan bij de bevolking
 
Dual-p­athway model: Should explain cold and hot EF dysfun­ctions

ODD en CD

Preval­entie: ODD (1-11% gehele populatie, 28-65% klinische populatie) en CD (2-10% gehele popultaie, 16-34% klinische populatie)
Diagnose:
Toetsing:
Behand­eling:
Etiologie:
Ontwik­kel­ing­sve­rloop:
Versch­illende soorten agressie: zie presen­tatie slide 7
meer jongens dan meisjes
ODD: tenminste 6 maanden, 4 of meer symptomen, gericht tegen iemand anders dan sibling. Catego­rieën: angry/­irr­itable mood, argume­nta­tiv­e/d­efiant behavior, vindic­tiv­eness
Informatie van ouders, leerkr­achten en kind
Child behavior management training
Prenatale risico­fac­toren: middel­eng­ebruik, stress, slechte voeding, tiener­zwa­nge­rschap, psycho­pat­hologie
overt pad: mindere agressie -> serieuze agressie die onverholen en schaam­teloos is
peer contagion: buiten­ges­loten kinderen vinden elkaar, proble­emg­edrag verergert → Gedrag nadoen
 
CD: herhaald en volhardend patroon waarin rechten van anderen of leefti­jds­gepaste sociale normen of regels geschonden worden geuit in tenminste 3 symptomen. Catego­rieën: agressie naar mensen en dieren, vernieling van bezit, liegen of stelen, serieuze violaties van regels
Zelfra­ppo­rtage van gedrag­smo­eil­ijk­heden zijn geen goede bron van data
Kindbe­han­deling: address motivatie voor verand­ering + persoo­nlijke verant­woo­rde­lij­kheid voor verand­ering
opvoed­ing­spr­akt­ijken <-> gedrag kind
covert pad: minder erge misdra­gingen -> meer serieuze delinq­uente daden; meer verholen en secretive
coercion: gedrag­ingen worden negatief versterkt (bv. uitges­cholden als je iets niet doet
     
Ouderb­eha­nde­ling: parent management training: afnemen coercive intera­cties, toenemen positieve opvoeding + compliant behavior + prosoc­ial­iteit
School: afwijzing door leefti­jds­genoten
autoriteit conflict pad: koppige relate­-ge­öri­ent­eerde gedrag­ingen -> meer serieuze ongeho­orz­amheid en vijand­igheid
devian­tie­tra­ining: negatief gedrag wordt positief versterkt → substantie gebruik
     
compre­hen­sive, peer, school + reside­ntial programs: multim­odale behand­elingen werken het best
   
ODD is meer verbaal, CD is meer fysiek; overee­nko­msten: intent­ioneel, moeite met autoriteit (confl­icten met omgeving)
     
preventie: benadr­ukken compet­entie kind, zelfco­ntrole, problemen oplossen en relaties met leefti­jds­genoten
   
overlap met ADHD: impuls­ivi­teit, uitbar­sti­ngen, moeite met jezelf inhouden versch­illen ADHD en ODD: niet gehoor­zamen, bij ODD veel algemener versch­illen ADHD en CD: CD intentie om pijn te doen, ADHD niet aanwezig
 

Comments

No comments yet. Add yours below!

Add a Comment

Your Comment

Please enter your name.

    Please enter your email address

      Please enter your Comment.